Hoe nuttig is psychotherapie voor mensen met schizofrenie? Kan het een alternatief zijn voor medicatie?

juli 27, 2015 4:06 pm Gepubliceerd door

Door: Kristien Van Reeth

Sigmund Freud, de vader van de psychoanalyse, zou deze vragen hoogstwaarschijnlijk negatief hebben beantwoord. Hij stopte met het behandelen van psychotische patiënten wegens gebrek aan succes. Ook na hem boekten slechts een handvol psychiaters af en toe minimale resultaten. Maar sinds kort is er een hernieuwde belangstelling voor psychotherapie in de behandeling van schizofrenie. En met reden, want er zitten niet meteen nieuwe medicijnen in de pijplijn en alle bestaande medicijnen hebben ernstige bijwerkingen. Ook is de laatste jaren duidelijk geworden dat de genetische achtergrond van schizofrenie uiterst complex is en dat onze kennis daaromtrent niet meteen zal leiden tot doorbraken in de behandeling.

In een artikel in het tijdschrift “Science” met als titel “Talking back to madness” (14 maart 2014) wordt de stand van zaken samengevat. Daarbij geeft het artikel een overzicht van veertien recente klinische studies waarbij men op een wetenschappelijk onderbouwde manier tracht na te gaan of een bepaalde behandeling al dan niet werkzaam of zinvol is. In bijna alle studies werden de effecten van psychotherapie naast medicatie onderzocht. Slechts in de helft van de studies was er een gering tot matig positief effect. Toch is psychotherapie een standaard behandeling voor mensen met schizofrenie in verschillende Scandinavische landen en wordt in Groot-Brittannië sinds 2002 cognitieve gedragstherapie aanbevolen voor alle nieuwe patiënten. De meeste therapeuten beseffen goed dat schizofrenie veel complexer is dan psychische problemen als gevolg van bijvoorbeeld een dysfunctionele gezinsachtergrond. Gezocht word naar een genuanceerde psychiatrie die de biologie niet afwijst maar deze samen met de patiëntervaring plaatst in een sociaal culturele context.

Moderne psychotherapeuten gebruiken twee benaderingen bij de behandeling van schizofrenie. De eerste is de zogenaamde psychodynamische therapie, die in zekere zin verwant is aan de oude psychoanalytische methoden van Freud. Hierbij gaat men ervan uit dat een bepaalde stoornis terug te voeren is op intrapsychische of interpersoonlijke conflicten. Zo worden psychotische symptomen gezien als een soort overlevingsstrategie om ondraaglijk pijnlijke gevoelens en gedachten te verhullen en te vermijden. De therapeut probeert de patiënt te helpen om met deze onbewuste processen contact te maken en er mee om te gaan, zodat het niet meer nodig is ze te vermijden. De psychodynamische therapie kan jarenlang duren en er is geen wetenschappelijk bewijs dat ze echt werkt. Goed onderzoek is moeilijk omdat daarvoor grote groepen patiënten nodig zijn die psychotherapie krijgen en een interventie om mee te vergelijken. Slechts weinig patiënten krijgen deze langdurige en kostbare behandeling.

De tweede benadering, cognitieve gedragstherapie, is een meer pragmatische en kortdurende therapie. Hierbij staat het verband tussen gedachten en gedrag centraal. Men gelooft namelijk dat psychische klachten voortkomen uit irrationele gedachten. De therapeut probeert de patiënt anders te leren denken om zo tot een gedragsverandering te komen. Uit veel onderzoek is gebleken dat cognitieve gedragstherapie werkzaam is bij depressie en angststoornissen. Ook voor schizofrenie zijn de resultaten beter dan die van de psychodynamische therapie. Volgens één recente klinische studie zou gedragstherapie in bepaalde gevallen medicatie kunnen vervangen, zeker als therapieontrouw toch al een probleem is.

Maar veel onderzoekers delen deze visie niet en staan zeer sceptisch tegenover de zogenaamde successen van cognitieve gedragstherapie. Het is namelijk ontzettend moeilijk om de werkzaamheid van psychologische benaderingen te bewijzen. Ideaal gezien zou het effect van psychotherapie moeten worden vergeleken met dit van een andere therapie, een ‘placebo’ of in het geheel geen behandeling. In de praktijk kan men meestal enkel nagaan hoe goed de patiënten zich voor en na de therapie voelen. Men weet dan dus niet of vooruitgang te danken is aan de therapie of aan andere factoren daarbuiten.

Voor vergelijkend onderzoek gelden vergelijkbare kanttekeningen: de therapeut toont meestal welgemeende interesse voor - en empathie met de patiënt. De patiënt wordt aangemoedigd om te praten over zijn ervaringen waardoor hij zich geaccepteerd en serieus genomen voelt. Daardoor alleen al kunnen mensen met schizofrenie zich veel beter gaan voelen. Doet het er dan nog toe op welke manier een therapie werkt?

 

 

 

Gecategoriseerd in :

Dit bericht is geschreven door Redactie

Commententaren zijn gesloten.