De geschiedenis van de psychiatrie in vogelvlucht

februari 16, 2011 11:43 pm Gepubliceerd door

DE GESCHIEDENIS VAN DE PSYCHIATRIE
VANAF DE MIDDELEEUWEN TOT 1953 IN VOGELVLUCHT

De Engelse Margery Kempe die leefde van 1373 tot 1440, was zeer gezien vanwege haar contact met de Maagd Maria, Jezus en God de Vader.
Ze raakte vaak buiten zinnen uit angst verdoemd te zijn, en ze zei zwaar op de proef te worden gesteld door de duivel. Er zouden geesten zijn die haar voortdurend lastig vielen. Tijdens haar pelgrimstocht naar Jeruzalem wekte zij grote ergernis door haar overdreven gedrag en huilpartijen. Ze was zo blij dat ze de heilige plaatsen zag, dat ze bijna in zwijm van haar ezel viel. Margery Kempe leefde net te vroeg om van hekserij te worden beschuldigd.

Later in de middeleeuwen werd gedacht dat krankzinnigen door de duivel bezeten waren.
Als beste middel om de duivel te verbannen werden ze vaak aan de brandstapel overgeleverd. Tijdens de heksenvervolgingen in Europa werden tussen 1450 en 1750 honderdduizend heksenprocessen gevoerd, die resulteerden in veertig tot vijftigduizend terechtstellingen.  In 1563 protesteerde Johannes Wier, de eerste psychiater uit de geschiedenis, tegen de heksenvervolgingen. Volgens Wier waren de vrouwen die werden terechtgesteld geen heksen, maar ongelukkige vrouwen die leden aan melancholie. Ze hadden geen straf nodig, maar behandeling. Melancholie was eeuwenlang de aanduiding voor alle grote psychosen.

OPKOMST DOLHUIZEN
Tegen het eind van de middeleeuwen, met de opkomst van de renaissance,  ontstond in een aantal landen in Europa een andere, nieuwe manier van denken. Hoewel de heksenvervolgingen in sommige Europese landen tot 1750 gewoon doorgingen, kwamen toen toch ook de eerste gestichten om de mensen die ‘gekweld waren door dolheid’ tegen zichzelf en anderen te beschermen. In 1409 vinden we de eerste dolhuizen in Spanje, in Valencia en Sevilla, en in 1513 in Stockhom. Rond dezelfde tijd werden de eerste gestichten door Phillippus de Grootmoedige, zoon van landgraaf Willem de Tweede, in de kloosters Haina, Merxhausen en Hofheim in Duitsland geopend. In 1547 vinden we inrichtingen in Engeland, in 1560 in Turkije. In Nederland werd het eerste krankzinnigengesticht in 1562 in Amsterdam geopend en in 1607 in Den Haag onder de naam Dol- en Pesthuis.

In 1539 werd Elisabeth Claesdochter door het Hof van Holland in Den Haag veroordeeld “tot eeuwige dagen in gevangenisse geketent ende versekert te worden” omdat zij krankzinnig was geworden en haar man in zijn slaap met een bijl had dood geslagen.
Zij werd in een kerker opgesloten. Na vier jaren in de boeien gezeten te hebben, leek de patiënte genezen te zijn van “den viant van den hellen ende cranksinnicheijt”. Het vonnis werd opgeheven en zij kwam op vrije voeten. Na vijf jaar werd ze opnieuw krankzinnig en in de gevangenpoort opgesloten. In het jaarboek die Haghe uit 1901 vinden we hier een beschrijving van. Een zekere Allert Thoems, die “bevanghen sijnde met sekere frevesie, crancksinnicheijt ofte melancholie, dat hij altoos beanxt ende bevreest was gevangen te werden” had in 1549 een poging gedaan zich van kant te maken. Nadat de wonden die hij zich had toegebracht waren geheeld verleende het Hof, op verzoek van zijn bloedverwanten, als hij weer een aanval kreeg van krankzinnigheid de mogelijkheid hem op te sluiten in een “goed versekerde plaetse”.

Als krankzinnigen in die tijd voor zichzelf of anderen gevaarlijk waren werden ze vastgeketend in een kerker opgesloten.
Was dat niet het geval dan werden ze aan het eind van de zestiende eeuw uitbesteed bij Maerten Adriaensz “bewaerder van Pesthuys” in Den Haag. Deze kreeg bijvoorbeeld in 1595  3 ponden en 20 schellingen om verschillende “misrerabele cranksinniche personen” onderdak te kunnen geven. Voor iedere patiënt ontving hij 30 schellingen per week. Hoewel het pesthuis aan het Slijkeinde pas in 1607 tot dolhuis werd ingericht, droeg het tegen het einde van de 16e eeuw al die naam.

In het dolhuis in Den Haag werden ook mensen opgenomen die zich aan dronkenschap of misdaden hadden overgegeven.
Een zekere Reinier Rulofs werd voor het leven geconfineerd in het dolhuis, maar omdat hij gevaarlijk was werd hij getransporteerd naar het tuchthuis in Delft. De krankzinnige werd als een gevangene beschouwd en werd bij iedere overtreding van de regels streng gestraft. In 1791 werd een klacht ingediend bij de regenten door de bewaarder van het dolhuis tegen Jacoba van Staapele, een patiënte die een krankzinnige met een blik had willen slaan. De knecht die haar tot bedaren wilde brengen werd door haar uitgescholden. Ter voorbeeld van andere krankzinnige medegevangen en om op haar berouw te werken werd zij voor een periode van acht dagen opgesloten in een der hokken in de benedengang.

WANTOESTANDEN
In 1847 werd een voorstel gedaan voor uitbreiding van het gesticht aan het Slijkeinde wegens het grote aantal patiënten. In 1884 kwam een nieuwe wet op de krankzinnigen verpleging en werd het gesticht opnieuw uitgebreid. Mevrouw te Gempt, die het gesticht in 1890 als herstelde patiënte verlaten had, schreef twee jaar  later een brochure waarin ze de wantoestanden in het gesticht aan de orde stelde. De verplegers en verpleegsters gedroegen zich tegenover de patiënten alsof het allen misdadigers waren. Ze deed heel wat uit de doeken over behandeling, mishandeling, slaapgelegenheid voeding en nog veel meer. Er kwam een nieuw bestuur, de regenten traden af, de directeur en zijn vrouw en het grootste deel van het personeel verlieten het gesticht. De behandeling van zieken werd op geheel nieuwe leest geschoeid. Volgens het jaarboek die Haghe uit 1903 had men voor de badgelegenheid en verwarming geen geld gespaard. ‘Het gesticht kon met de beste gestichten in Nederland wedijveren.’ Op veel mensen maakte het gesticht echter de indruk van een luguber gebouw dat in de volksmond het gekkenhuis heette. Tegen het einde van de 19e eeuw werden in Den Haag de nieuwe gestichten Bloemendaal en Rozenburg geopend.

In de jaren vijftig van de 20e eeuw zou in de levensomstandigheden van psychiatrische patiënten, door uitvinding van de eerste antipsychotische medicatie en andere behandelmethoden, verbetering komen.
Uit het boek ‘Bloemendaal, 75 jaar verpleging en behandeling’ citeer ik: ‘1953 was voor‘Bloemendaal’ een belangrijk jaar, omdat toen het eerste psychopharmaceutisch middel: largactil werd gebruikt. Na de largactil kwam spoedig reserpine en daarna volgden er steeds meer. Deze middelen hebben een grote ommekeer in de psychiatrische  ziekenhuizen gebracht.’ Voor die tijd tussen 1934 en 1953 werden patiënten met insulineshockkuren (Zie film A Beautiful Mind; redactie),  elektroshocktherapie en slaaptherapie behandeld. Bedverpleging en hydrotherapie (warm water baden) kwamen rond 1900 voor.

MEER RUST
Van bedverpleging dacht men dat door de horizontale ligging de hersenen de nodige rust kregen en dat er een gunstige werking was op de bloedsomloop. Van hydrotherapie verwachtte men een kalmerende werking. Na 1953 waren onrustige patiënten, ook die waarbij de middelen niet tot totale genezing leidden, toegankelijker voor contact met de buitenwereld en  normaal aanspreekbaar. We kunnen ons voorstellen dat bij de eerste behandelingen met de nieuwe middelen  er een rust neerdaalde op de afdelingen. Het leven van de patiënten werd dragelijker. ‘Verpleegden die jarenlang onrustig en  agressief waren, steeds gesedeerd of geïsoleerd moesten worden, kunnen nu deelnemen aan allerlei vormen van ontspanning en gaan tijdens het weekend bij familie op bezoek. Het verschil in rust- en onrustzalen wordt steeds kleiner.’ Een aantal jaren later waren er al meer dan honderd verschillende psychofarmaca in de handel  ‘Zeer fraaie resultaten werden bereikt, patiënten die soms 10 jaar of meer  verpleegd waren, konden hersteld worden ontslagen.‘

Margery Kempe, Elisabeth Claesdochter, Allert Thoems en mevrouw te Gempt waren mensen met een psychische ziekte die geconfronteerd werden met de normen en waarden van hun tijd.
Als het mogelijk was werden ze verpleegd of opgenomen. Bij deze mensen werd in hun tijd opgemerkt dat er wat met hen aan de hand was.
Erik van Egmond werd in 1951 in Bloemendaal opgenomen tijdens een psychose. Hij moest regelmatig geïsoleerd worden en kreeg elektroshock behandeling.  In 1953 kreeg hij largactil toegediend waarop de psychose langzaam wat verminderde. Hij kon deelnemen aan activiteiten binnen de inrichting. In 1955 werd hij tenslotte ontslagen. Zijn oude werk kon hij niet meer oppakken. Zijn vrouw verdiende echter de kost als onderwijzeres en zorgde voor het inkomen in het gezin. Hij behoorde tot de eerste gelukkige mensen die voor hun psychische ziekte behandeld konden worden.

 

W.C.

N.B. de naam Erik van Egmond is gefingeerd. De werkelijke persoon wil anoniem blijven.

Bronvermelding: Jaarboek die oudheidkundige vereniging die Haghe uit 1901 en 1903, Bloemendaal 75 jaar verpleging en behandeling, krantenartikel NRC en diverse gegevens gehaald van internet.

Gecategoriseerd in :

Dit bericht is geschreven door Anoiksis

Commententaren zijn gesloten.